De situatie van Amsterdam, zonder voorbeeld,
zonderling en in de daad 
onoverwinnelijk

In 1792 had de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich aangesloten bij een bondgenootschap van Europese mogendheden. Deze coalitie, waar onder andere ook Oostenrijk, Pruisen en Groot Brittannië deel van uit maakten, keerde zich tegen het revolutionaire Frankrijk waar de macht en privileges van adel en geestelijkheid massaal werden teruggedrongen en de koorts heerste van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’.

Maar ondertussen groeide ook binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden de weerstand tegen de regentenklasse en klonk de roep om eerlijker bestuur, de wens een einde te maken aan het verdelen van belangrijke posities onder de heersende elite.

De patriotten, die naar voorbeeld van de Franse verlichtingsidealen, een democratischer maatschappij voor ogen stond, keerden zich tegen de Orangisten, voorstanders van de absolute macht van Stadhouder Willem V.

Nederlandse patriotten sloten zich aan bij de binnenvallende Franse troepen en na heel wat wapengekletter riepen de patriotten, met de steun van een Frans leger, op 19 januari 1795 de Bataafse Republiek uit. Een dag eerder is Stadhouder Willem V per vissersboot uit Scheveningen naar Engeland gevlucht.

Op zondag 18 januari 1795 gaat de Nederlandse patriot en Luitenant-Generaal in Franse dienst, Cornelius Kraijenhoff (1758-1840), op last van medestrijder, Generaal Herman Willem Daendels, de Amsterdamse burgemeesters meedelen dat ze de volgende dag beter kunnen aftreden. Franse troepen marcheren de stad binnen en op de Dam wordt het symbool voor vrijheid en democratie, de vrijheidsboom, geplant. Tijden deze ‘fluwelen revolutie’ worden de zittende regenten vervangen door bestuurders met meer verlichte ideeën.

Maar in feite wordt de nieuwe republiek een vazalstaat van Frankrijk en als gevolg daarvan bevindt de Bataafse Republiek zich nu aan de zijde van de Fransen in de voortdurende oorlog met het antirevolutionaire Groot Brittannië.

Op 27 augustus 1799 landt de nieuwe vijand, een coalitie van Brits-Russische troepen, bij Callantsoog in de kop van Noord-Holland. Het doel is de Bataafse vloot, die bij het nabijgelegen Den Helder ligt, uit te schakelen voordat deze gebruikt zou kunnen worden voor een Franse invasie van Groot- Brittannië. Het plan was om ook Amsterdam te veroveren en zo een antirevolutionaire opstand te ontketenen waarna de macht van het Huis van Oranje Nassau zou worden hersteld en stadhouder Willem V terug zou kunnen keren naar Nederland.

Al op 30 augustus 1799 valt de volledige Bataafse vloot, zonder dat er overigens een schot wordt gelost en daarbij flink geholpen door Oranjegezinde muiterij, in handen van de Britse en Russische troepen. De Prins van Oranje laat zich na de overgave op het vlaggenschip van de Bataafse vloot door de muiters huldigen.

De Britten zijn nu heer en meester over zowel de Noordzee als de Zuiderzee. Feitelijk staat niets ze in de weg om Amsterdam te overmeesteren dat er enige dagen onverdedigd bijligt en zo had kunnen worden ingenomen. Maar de Britten maken geen gebruik van deze mogelijkheid. De Britse – Oranjegezinde vloot bezet wel Hoorn, Medemblik en Enkhuizen. Het stadsbestuur van Hoorn hijst de oranje vlag, enkele dagen later moeten de Britten zich al weer terugtrekken, de burgers moeten de oranje vlaggen weer naar beneden halen.

Inmiddels ligt Amsterdam er niet meer onverdedigd bij en ook een opmars naar de hoofdstad over land wordt verhinderd. Cornelius Kraijenhoff, inmiddels ‘adjunct-controleur der Hollandsche fortificatiën’ en ‘kommandant der Bataafse ingenieurs ter velde’, wist Amsterdam te beschermen door de in aller ijl aangelegde Linie van Noord-Holland. De laaggelegen gebieden tussen Monnickendam en Krommenie worden onder water gezet. Zo’n onderwaterzetting, of inundatie, was al sinds de Tachtigjarige Oorlog een veelbeproefde verdedigingstactiek. Sloten en kleine obstakels zijn aan het oog onttrokken, de veengrond wordt zompig en instabiel, doorwaden maar ook varen is nu praktisch onmogelijk. De hoger gelegen gebieden, de accessen, worden beschermd met aarden wallen en veldgeschut waarbij er niet meer dan 3.000 tot 4.000 man nodig zijn ter verdediging.

Bij het strijdtoneel in de zomer en herfst van 1799 zijn totaal aan de geallieerde Brits-Russische zijde zo’n 40.000 man en aan de kant van het Bataafse leger ongeveer 30.000 man betrokken. Straatnamen als de Doodelaan in Castricum, de Russenweg, het Slagduin en de vele kogelgaten in de Ruïnekerk van Bergen herinneren nog aan de veldslag.

Een groot deel van Noord-Holland was een tijd lang in Brits-Russische handen, althans in theorie, want ook de vruchtbare gebieden waren onder water gezet waardoor deze niet konden worden gebruikt voor voedselwinning en bevoorrading van de troepen. De bevoorrading van de manschappen verliep dus met grote moeite en bovendien had men te lijden van malaria, dat nog tot in de 20ste eeuw veel voorkwam in het drassige laagland.

Ook nog eens geconfronteerd met het vooruitzicht van een winterse belegering, als gevolg waarvan de Britse-Russische troepen waarschijnlijk van honger zouden omkomen, wordt besloten de Frans-Bataafse leiders te benaderen met een voorstel voor een eervolle overgave.

De strijdende partijen tekenen uiteindelijk op 18 oktober 1799 de Conventie van Alkmaar en de Britse- Russische troepen en de Oranjegezinde muiters mogen zich terugtrekken uit Noord-Holland, overigens zonder herstelbetalingen en met behoud van oorlogsbuit; de Bataafse republiek verloor bijna de helft van haar vloot!

De vijand trekt zich terug maar de Bataafse Republiek blijft bevreesd voor een nieuwe Britse aanval. En inmiddels is gebleken dat die van alle kanten kan komen.

Daarom wordt in 1805 aan Kraijenhoff gevraagd een plan ter versterking van de verdediging van Amsterdam op te stellen.

Hij ontwerpt een inundatieplan voor het weidse polderland rond Amsterdam. In het verleden kwamen de onderwaterzettingen in de regel tot stand met weinig controle over de waterhoogte en de omvang. Vaak werden ze in het zicht van de vijand met grote haast uitgevoerd.

Nu wordt het systeem verfijnd en tussen 1805 en 1810 wordt onder Kraijenhoffs leiding gewerkt aan het aanleggen en verbeteren van 50 accesposten, waterinlaten en sluizen. Binnen 24 uur kon het gebied rondom Amsterdam onder een laag water van niet meer dan 40 tot 50cm worden gezet. Het plan was berekend op een aanval uit elke windrichting en met posten op 8 tot 12 km afstand van de hoofdstad. De accessen werden voorzien van batterijen; aarden wallen met in rijen opgesteld geschut en soldaten met geweren om de toegangswegen tot de stad met geweld af te kunnen sluiten. Naast dijken en wegen die ondanks de inundaties droog bleven, waren er ook natte accessen; bevaarbare plassen en meren waaronder het IJ. Langs de oevers hiervan waren ook posten noodzakelijk.

Vanwege de strategische ligging in het IJ wordt de vuurtoren in 1809 als post 9 van het noordfront opgenomen in de ‘Posten van Kraijenhoff’. Er wordt een aarden kustbatterij opgeworpen en er komt een militaire post. Tussen de ringdijk van de IJdoornse polder en de batterij wordt, als onderdeel van de waterverdedigingswerken, een meertje uitgegraven. Een dam leidt van de batterij naar de dijk langs de IJdoornse polder

De bewapening bestond uit 18 ijzeren kanonnen van 36 pond, 4 lange bronzen kanonnen van 12 pond en 2 houwitsers van 7,5 duim. Hiermee konden eventueel doorgedrongen Britse schepen onder vuur worden genomen

Inmiddels is sinds 1799 in Frankrijk Napoleon Bonaparte aan de macht en hij heeft zijn broer Lodewijk Napoleon in 1806 op de Nederlandse troon gezet. Deze Lodewijk Napoleon was een groot bewonderaar van Kraijenhoff en benoemde hem zelfs tot minister van Oorlog. De gebroeders Bonaparte waren het op een aantal belangrijke bestuurlijke zaken ten aanzien van Nederland op z’n zachts gezegd nogal oneens. Zo oneens dat Lodewijk vreest voor een inval van zijn broer. Hij vertrekt voor overleg naar Parijs maar drukt Kraijenhoff op het hart Amsterdam, indien noodzakelijk, te verdedigen. Dit komt Napoleon ter ore en Kraijenhoff moet uit zijn functie van minister van Oorlog worden ontslagen. Niet lang daarna, op 9 juli 1810, wordt Nederland per decreet ingelijfd bij het Franse keizerrijk.

Ruim een jaar later laat de Keizer zich tijdens een werkbezoek in Holland bij een inspectie van de verdedigingswerken rond Amsterdam vergezellen door Kraijenhoff. Blijkbaar wist de voormalige minister van Oorlog de Keizer te overtuigen van de effectiviteit van de waterlinie want bij deze gelegenheid werd uit de mond van de Keizer de uitspraak opgetekend:

“dat de situatie van Amsterdam zonder voorbeeld, zonderling en in de daad onoverwinnelijk was.”

Naar aanleiding van het bezoek komt er een plan ter verbetering van de linie maar het Franse keizerrijk komt ten val en Nederland wordt in 1813 weer onafhankelijk. Het plan wordt nooit uitgevoerd en de meeste ‘Posten van Kraijenhoff’ zakken langzaam weg in het veen.